woensdag, april 29, 2009

Griep

Het was druk op de trein, we moesten rechtstaan. Ik en drie collega's. Hoeveel Mexicaanse griepdoden zijn er nu eigenlijk, vroegen wij ons luidop af. Twintig, dacht de verslaggever. Nee zes, zei de man van de desk buitenland. Die spreekt met gezag als het over Mexico gaat. Zes waarvan honderd procent vaststaat dat het Mexicaanse griep was. Ik denk dat het er negen zijn, zei het nieuwe meisje waarvan ik de naam niet ken. Zou kunnen. Op de trein kan je niet snel even Reuters raadplegen.

Negen. Er zijn 110 miljoen Mexicanen en 300 miljoen inwoners van de VS - dat wist de desk buitenland uit het hoofd. En daarvan zijn er dus negen dood van de griep. We vonden dat weinig, zo samen schommelend op de trein tussen Vilvoorde en Mechelen. Hoe verder we van het Omroepcentrum wegreden, hoe minder we die negen doden begonnen te vinden. Weet je hoeveel mensen er elk jaar doodgaan van de gewone griep, vroeg het meisje waarvan ik de naam niet ken. Ze keek alsof ze het ons ging vertellen. Maar ze wist het ook niet precies. Veel. Meer dan negen in elk geval.

Iemand zei nog iets over waan van de dag. Er werd geknikt en er werd een NMBS-woordspeling uitgeprobeerd: buitensporig veel aandacht voor de Mexicaanse griep. We naderden het station Mechelen. We zegden tot ziens.

Een van ons schrijft morgen de hoofdpunten van het nieuws. De griep zàl daar bij zijn.

Labels:

donderdag, april 23, 2009

Bril


Hij is dood, zeggen ze op de radio. Martin Bril. Ik verstijf. Ik vraag haar of ze het ook gehoord heeft. "Wat?" vraagt ze. Dat Martin Bril dood is. "Wie?" vraagt ze.

Martin Bril is dood.

Dood.

Martin Bril.

...

Labels:

dinsdag, april 21, 2009

Hond


Eerst in de Weekend Knack lezen wat Linda schrijft over dat verlorengelopen hondje in het Antwerpse stadspark. En daarna dit stukje dat ik erop laat volgen.

Ik zoude door mijn knieën moeten zinken en bittere tranen plengen van ellende. Ik zoude mezelve moeten geselen met neteltakken, of beter nog met bramen, die rode strepen trekken over mijn ontblote rug. Met luide stem zou ik de mensheid moeten toeroepen: ik ben slecht en ik ben zondig. Ik, hondenhater, beschimpt mij en verban mij uit uw midden.

Of wacht, ik zal het zelve doen. Ik zal mezelf in de ban slaan, want ik ben niet waardig in uw midden te verkeren: ik schenk mijne bezittingen weg en vertrek naar het noorden, alwaar ik me terug zal trekken in een schimmelige grot op een verlaten strook strand van de Atlantische oceaan. Waar het geruis der branding mijn gejammer zal overstemmen, zodat gij niet hoeft te horen, Linda, dat ik u om vergeving smeek. U, en allen die den hond beminnen.

De Hond, sommigen zouden Hem met een hoofdletter eren. Ik niet. Ik haat Hem, al ken ik Zijn vele verdiensten. Trouwste Vriend van de mens, hoor ik beweren. Redder der verdwaalde reizigers, Kompas der blinden en Helper der jagers, Betrouwbare Bewaker van have en goed, Speurder naar smokkelaars en gespuis, Onvermoeibare Trekker der sleden en bakkerskarren, Speelkameraad, Aanbrenger van kranten en pantoffels, Trooster der eenzamen, en - ten oosten van Omsk - Gewaardeerde Bron van eiwitten en koolhydraten.

Het zal wel zijn. Maar wat misprijs ik Hem, die Jankende Viervoeter. Hoelang moet ik die hoofdletter hier aanhouden? Schurftig, vuil en onrein beest. Verwaterde wolf, lafhartige slaaf der mensheid. Slappe opportunist, gatlikker, enige vriend van Hitler. Bijt vanvoren, schijt vanachteren. Drollenmachien. Bespringer van mijn scheenbeen. Mislukte kosmonaut. En stom bovendien: ziet hem kwijlen als het belletje klinkt, in de overtuiging dat er voedsel komt.

Ken je Diamond, Linda? Diamond, de hond van Isaac Newton? Op een dag in een vroeg achtiende-eeuwse winter liet Newton Diamond een ogenblik alleen in zijn werkkamer. Het beest stootte een kaars om en de notities van twintig jaar studeren en experimenteren gingen in vlammen op. “Oh, Diamond, Diamond, thou little knowest the mischief thou hast done!”, zei Newton terwijl hij de ravage overzag. En vervolgens sloeg hij het beest dood, mag ik hopen.

Na dertig jaar zijn de sporen nog zichtbaar, Linda. Hij was zwart en groot en van een onbestemd ras. Een litteken op mijn kuit en een litteken op mijn ziel. Ik haat hem.

Vergeef me.

Labels:

woensdag, april 08, 2009

Tomatensoep


Een stukje uit de Weekend Knack. Links en rechts verschilt er een woord en een leesteken. Ik kan geen stuk herlezen zonder iets te veranderen. Wie wil weten wat Linda Asselbergs eraan vastborduurt, moet de papieren versie raadplegen.

Het gebeurde achter mij. Ik zag haar niet, maar ik hoorde haar wel. Ingestapt in Vilvoorde en twee banken achter mij gaan zitten. Licht Antwerps accent, iets meer lettergrepen per seconde dan gemiddeld. Mooie, heldere stem. Maar luid, Linda, luid... Naar ik vermoed maandelijks een hoge gsm-rekening en absoluut geen gêne.

Dat ze hem niet vertrouwt, hoor ik haar zeggen. Een volledige wagon spitst de oren. We vernemen dat de onbetrouwbare Hugo heet. Iemand van haar werk, begrijp ik uit het telefoongesprek. Een tussenbaasje met ambities. Hugo gaat lelijke dingen vertellen hogerop, ter meerdere eer en glorie van zichzelf. Weet je nog dat Kristel vorig jaar drie weken thuis heeft gezeten? Dat was allemaal de schuld van Hugo, zegt ze.

Ik veins dat ik verdiept ben in mijn boek. Tegenover mij zit een meneer die doet alsof hij de sudoku oplost in de Gazet van Antwerpen. Ik hoop dat hij niet Hugo heet. Hij heeft er de leeftijd voor.

Ze wil vanavond de stad in, zegt ze. Het hoofdstuk Hugo is blijkbaar afgehandeld. Filmpje of zo. Slumdog Millionaire. Of Loft, ze raakt er niet uit. Haar gesprekspartner ook niet. Die zegt weinig. Ik bedoel: ik hoor geen stilten waarin die gesprekspartner iets zou kwijt kunnen. Recept voor tomatensoep. Naadloze overgang van de cinema naar de keuken, het is me ontgaan hoe ze dat voor elkaar heeft gekregen. Ze doet er mais bij en cayennepeper. Dat heeft ze van haar tante geleerd. Nee, die andere tante, zegt ze. Tante Leen is dood.

De sudoku schiet niet op.

Ik zou willen omkijken, ik wil weten hoe het tomatensoepmeisje eruitziet. Ik heb al eens geprobeerd of de spiegelende treinraampjes me kunnen helpen, maar helaas. Een gekruist been, een knie en een stuk roestrode jas, meer zie ik niet. Ik zou moeten opstaan en over de rugleuning loeren. De sudokumeneer is vast even nieuwsgierig als ik. Maar ik hou mij in.

Mechelen. Ze stapt af. Ik ook. Ze ziet er exotisch uit. Zwart haar, grote oorringen. Spanje, gok ik. We lopen bijna schouder aan schouder perron zes af, richting trappen. Even kruisen onze blikken. "Slumdog Millionaire", zeg ik. Ze kijkt verbaasd. "Ga naar Slumdog Millionaire", zeg ik nog eens. "Mooie film."

Ze glimlacht en loopt door. Ze had een zweem van snor, maar dat is niet erg. Dat is niet erg.

Labels:

zaterdag, april 04, 2009

Zogezegd in Gent


Om zeven uur begint het. Ik zeg Overstijns tegen Olyslaegers en excuseer me uitvoerig. Jeroen, de voornaam had ik wel juist.
We delen herinneringen aan 1976. Sangria. Mentholsigaretten. Nols. Abba. Tomadorekjes.
Hij toont me dat onder de papieromslag van Wij een slangenleren boekband verborgen zit.

Ik zeg tegen L.H. Wiener wat de lafaard tegen elke schrijver zegt: dat ik zijn boek mooi heb gevonden. Maar in het geval van Wiener is het bijna waar: ik bén zijn boek nog altijd mooi aan het vinden. Dierenverhalen. Over dieren. Verhalen. Bijvoorbeeld over een teek die Wiener vindt op zijn onderarm. Hij peutert hem voorzichtig los en bewaart hem liefdevol in een luciferdoosje. Elke dag mag de teek wat bloed zuigen. Kan dat, vraag ik, een teek lospeuteren zonder dat zijn kopje afbreekt? Wiener weet het niet.

Ik vraag vanalles aan P.F. Thomése, en hij antwoordt. Maar een gesprek durf ik het niet te noemen. Ruth had me nochtans verzekerd dat P.F. een schat is. Er is geen reden om daaraan te twijfelen.

Jan De Campenaere heeft een gitaar bij. Ik hou van mannen die een gitaar bij hebben. Venus in Flames heet Jan in showbizkringen. Hij speelt een lied. Hij doet dat goed. Ik zou dat ook willen kunnen. Ik zou ook willen kunnen boeken schrijven.

Maar het zijn de schrijvers waar het hier over moet gaan. Pjeroo! Roobjee! Woordenvloed is zijn middle name. Ik zie een puistje onder zijn neus, zo dicht zitten we tegen elkaar. Ik voel zijn spreekvocht, maar ik vind het geeneens erg. Pjeroo heeft gelijk. Pjeroos hebben altijd gelijk. Zelfs als ze Dirk heten.

Cees Nooteboom. Ik ben er niet helemaal gerust in. Zal ik iets vragen over mevrouw List in Nooitgedacht? Nee. Ik zal hem vertellen dat ik het interview vannacht al heb gedroomd. En dat het prachtig was. Maar dat ik me 's ochtends de prachtvragen niet meer kon herinneren. Kent u dat, meneer Nooteboom? Hij vertelt van Carmiggelt die 's nachts prachtcolumns droomde, en van het papiertje op diens nachtkastje. Ik ken het verhaal al. Maar dat toon ik Nooteboom niet. Ik laat hem vertellen. Eekhoorn op lange weg.

Remco Campert en Jan Mulder. Campert is op zijn lip gevallen, denk ik, want ik zie bloed. Het is paarse verkleuring van veel rode wijn. Dat verklaart ook zijn wankele pas. Want de leeftijd kan het niet zijn. Negenenzeventig, een jongen nog. Over drie maanden is dat tachtig. Dat vieren ze hier, voorbarig. Een jubilarissenfeest voor de dichter die schreef: Ik houd niet van zestig/of veertig of vijftig/of dertig of twintig of/pijprokend honderd/Ik houd niet van jubilea/Het is dan net of het allemaal niet waar was/terwijl je wel beter weet. Jan Mulder is vrolijk en luidruchtig en scant ondertussen de passanten. Ja, er zijn meisjes bij. En ja, ze kijken. Naar hem, niet naar mij.

Om elf uur is het gedaan. Ik stink. Dat mag na vier uur radio. Ik heb honger. Ik zoek mijn vrienden, maar ik zie ze niet. En bovendien snak ik naar buitenlucht. Het is kermis in Gent. Ik koop frieten. Dat mag na vier uur radio.

Labels: ,

donderdag, april 02, 2009

Ik zou het duizend keer zeggen

Twee tafels verderop in het reusachtige redactielokaal zit een man die ik bewonder. Dat weet ik nog. Maar ik weet niet meer waarom.

Hij is een schrijver. Nederlander. Bekroond. Of niet bekroond, ik twijfel. Iets met een M.

Of een N. Ik heb er één boek van in de kast staan. Ik herinner me het leesplezier. Ik heb toen gedacht: ik ga alles van hem lezen. Dat heb ik niet gedaan. Maar hoe heet hij? En hoe heet dat boek?

De Nederlandse Schrijver staat op. Het is tijd voor het interview, heeft Tom net gezegd. Tom van Mezzo. Hij zal hem de weg naar de studio wijzen. Ik hoopte dat Tom hem met zijn naam zou aanspreken. Niet.

Ze zijn weg. Matsier. Nicolaas Matsier. Hij vertaalde Alice in Wonderland.

Labels: ,

Pf...

Morgen interview ik - onderandere - P.F. Thomése. Over - onderandere - zijn boek J. Kessels: the novel. En misschien ook wel over zijn vorige, Vladiwostok!(*) Op zijn webpagina staat een interview uitgeschreven.
Kunt u voor het gemak misschien in één woord samenvatten waar Vladiwostok! over gaat?
-Onverschilligheid.
Punt uit?
-Punt uit.

Morgen dus.

(*) Het uitroepteken hoort bij de titel van het boek, dat dus Vladiwostok! heet. Dat stelt ons voor een interpunktieprobleem. Ik had moeten schrijven: Over - onderandere - zijn boek Vladiwostok!. Maar dat ziet er raar uit. Het wordt nog raarder als ik van mijn probleem een vraag maak. Had ik moeten schrijven ...zijn boek Vladiwostok!.?

Het schiet niet op met de voorbereiding van die interviews van morgen.

Labels: ,