Vechtjas
Linda Asselbergs denkt vandaag in de Weekend Knack dat ik nooit gevochten heb. Dat ik daar te beschaafd en te zachtmoedig ben.
Ik niet vechten, Linda? Je onderschat me. Ik ben er zelfs voor opgeleid: ik kan schieten en ik kan met een bajonet uit de voeten. Ik ben namelijk soldaat geweest. Drie weken, niet langer. In die korte tijd heb ik tien kogels mogen afvuren en heb ik één keer een man-tegen-mangevecht geoefend. De vijand was respectievelijk een kartonnen silhouet dat we door het hoofd moesten schieten en eenjutten juten strozak waar we brullend op af moesten lopen. De korporaal-chef verzekerde ons dat een echte buik met darmen waar je een bajonet inploft ongeveer hetzelfde aanvoelt.
En toen keurden ze me af. Over het hoe en het waarom ga ik niet in details treden.
Een keer heb ik echt gevochten. Vijfde leerjaar, na de avondstudie. Het moet in de winter geweest zijn want het was al donker en er cirkelden vleermuizen rond de booglamp die de speelplaats verlichtte. Laat ik hem I. noemen, hij zat een klas hoger. Als je in het vijfde leerjaar zit, Linda, is een jongen van het zesde een onoverwinnelijke reus. Maar wat hij tegen mijn broertje zei was zo lelijk, dat ik vergat dat hij een halve kop groter was dan ikzelf. Ik vloog hem aan.
Het was jassentrekkerij en zo, gevechtstechnisch stelde het niks voor. We rolden over de koude plavuizen en de ene probeerde de ander eronder te krijgen. Hij was sterker, maar ik was kwaaier. Het lukte. Ik zat bovenop zijn ribbenkast, drukte zijn handen tegen de grond en zette mijn knieën op zijn forsbollen. Zo noemden we dat, forsbollen. Ik, nat van de tranen en het snot dat ik niet kon wegvegen omdat ik geen handen vrij had. Hij, klemvast. Bij meer ervaren vechtersbazen had wel eens gezien hoe ze hun tegenstander enkel met de knieën in bedwang konden houden. Dat was de ultieme vernedering. Maar dat kon ik niet, ik had alles wat ik in huis had nodig om I. tegen de grond te houden.
Daar zaten we dan.
Ik weet echt niet meer hoe we uit die patstelling zijn weggeraakt, Linda. Maar ik herinner we wel dat ik, overwinnaar, huilend naar huis ben gegaan. Dat ik trilde en dat ik kou had. En dat we onderweg niks tegen elkaar hebben gezegd, mijn broertje en ik.
I. is iets hoogs geworden in het theater. Af en toe lees ik een interview met hem. Hij lijkt me sympathiek.
Ik niet vechten, Linda? Je onderschat me. Ik ben er zelfs voor opgeleid: ik kan schieten en ik kan met een bajonet uit de voeten. Ik ben namelijk soldaat geweest. Drie weken, niet langer. In die korte tijd heb ik tien kogels mogen afvuren en heb ik één keer een man-tegen-mangevecht geoefend. De vijand was respectievelijk een kartonnen silhouet dat we door het hoofd moesten schieten en een
En toen keurden ze me af. Over het hoe en het waarom ga ik niet in details treden.
Een keer heb ik echt gevochten. Vijfde leerjaar, na de avondstudie. Het moet in de winter geweest zijn want het was al donker en er cirkelden vleermuizen rond de booglamp die de speelplaats verlichtte. Laat ik hem I. noemen, hij zat een klas hoger. Als je in het vijfde leerjaar zit, Linda, is een jongen van het zesde een onoverwinnelijke reus. Maar wat hij tegen mijn broertje zei was zo lelijk, dat ik vergat dat hij een halve kop groter was dan ikzelf. Ik vloog hem aan.
Het was jassentrekkerij en zo, gevechtstechnisch stelde het niks voor. We rolden over de koude plavuizen en de ene probeerde de ander eronder te krijgen. Hij was sterker, maar ik was kwaaier. Het lukte. Ik zat bovenop zijn ribbenkast, drukte zijn handen tegen de grond en zette mijn knieën op zijn forsbollen. Zo noemden we dat, forsbollen. Ik, nat van de tranen en het snot dat ik niet kon wegvegen omdat ik geen handen vrij had. Hij, klemvast. Bij meer ervaren vechtersbazen had wel eens gezien hoe ze hun tegenstander enkel met de knieën in bedwang konden houden. Dat was de ultieme vernedering. Maar dat kon ik niet, ik had alles wat ik in huis had nodig om I. tegen de grond te houden.
Daar zaten we dan.
Ik weet echt niet meer hoe we uit die patstelling zijn weggeraakt, Linda. Maar ik herinner we wel dat ik, overwinnaar, huilend naar huis ben gegaan. Dat ik trilde en dat ik kou had. En dat we onderweg niks tegen elkaar hebben gezegd, mijn broertje en ik.
I. is iets hoogs geworden in het theater. Af en toe lees ik een interview met hem. Hij lijkt me sympathiek.
Labels: column
8 Comments:
Koen,kijk nog eens op "vrttaal.net" en zoek onder "spellen-schrijven" eens naar jute/juten.
Toch interessant zo'n website in het eigen huis!
@anoniem. Eén fout. In het vijfde leerjaar zou ik daarmee de beste van de klas geweest zijn.
Nu ben ik als beetje kenner van het wereldje wel benieuwd naar wie de agressor is waarover je spreekt. Volgens mij begint zijn naam écht met een I. en 't is een hele grote geworden zelfs, vooral over de grenzen dan... Niet?
Waw! van 0 naar held :-)
@radiofoon. De I. die jij vermoedt, is van 1959, en zat dus al op de middelbare school toen ik in het vijfde leerjaar zat. Mis dus. Maar I. heet echt I, inderdaad. En hij is middelgroot. Binnenland. Kempen.
Moet het altijd vechten met een wapen of met het lichaam zijn geweest? Heb je dan nooit een psychologisch gevecht uitgevochten en al dan niet gewonnen? Soms doen die dingen meer zeer dan een klap en gerollebol op plavuizen en keien, niet? En dat je maar 3 weken tegen zakken hebt geroepen...van jutte, karton of van vlees, dat is een mooie prestatie. In ieder geval denk ik dat jij wel zachtmoedig bent en geen killersinstinct bezit. Maar een zacht eitje zal je nu ook weer niet wezen, dat is erover.
Ook ooit een heroïsch gevecht gehad. Ik zat op internaat in de vijfde humaniora en werd het bloed vanonder de nagels gepest door een wandelende kleerkast (een bodybuilder) van het zesde. Op een moment vond die kerel het lollig om in m'n gezicht te rochelen, en toen vloog mijn overdrukventiel eraf, ik gaf 'm twee mokerslagen op de slapen en hij zakte ineen als een pudding, knock-out.
Veel respect van m'n schoolmaten mee gewonnen, maar zelf was ik diep beschaamd dat ik mij tot zoiets had moeten verlagen. En bang voor represailles.
Vorig jaar dook die kerel opnieuw op in mijn leven. Hij is bankdirecteur geworden van de bank waar mijn spaarcenten zitten. Dat vind ik verdomd griezelig...
@., jij hebt tenminste nog spaarcenten...ik niet meer en dat is véél griezeliger! Om het volgende varkentje te vullen zal ik nog lang moeten 'knokken'. Ben blij dat de Sint in aantocht is, die heeft altijd wel iets goeds in zijn juten zak.
Een reactie posten
<< Home